Op stap met Jean-Paul
ROMAGNE’S ONVERMOEDE HERINNERINGEN AAN DE GROTE OORLOG
door Cor Speksnijder
Na ruim een eeuw draagt Romagne nog altijd sporen van de Grote Oorlog. Van het toenmalige dorpsgezicht is niet veel meer over, maar wie met Jean-Paul de Vries een ronde maakt door het rustige plaatsje in het golvende landschap van Noord-Frankrijk stuit op onvermoede herinneringen aan de oorlogsjaren 14-18.
Romagne-sous-Montfaucon lag achter het front, diende als garnizoensplaats voor de Duitse bezetter en kwam tijdens het slotoffensief van de Amerikanen onder zwaar artillerievuur te liggen. Dat het overgrote deel van het dorp in 1918 werd verwoest is goed te zien op foto’s die kort na de oorlog zijn gemaakt.
Het huidige straatbeeld vertoont nog maar weinig overeenkomsten met die oude beelden. Toch is de erfenis van de oorlog niet helemaal uitgewist.
In de oorlogsjaren was Romagne een Duits dorp. Na de verovering in 1914, die gepaard ging met brandstichting, plundering en verkrachting, namen Duitse officieren hun intrek in deFranse huizen, al of niet samen met de oorspronkelijke bewoners. Duizenden soldaten werden ondergebracht in barakken in de bosrijke omgeving. Romagne kreeg Duitse winkels, badhuizen, restaurants, kroegen, bordelen, een theater. Er werkten artsen, koks, slagers, steenhouwers, schoenmakers.
De oorlog bracht een Duitse sfeer met zich mee. Romagne was voor Duitse manschappen een plek om bij te komen van de gevechten aan het front. Die speelden zich onder meer af rond de Butte de Vauquois, een strategisch gelegen heuvel waar de Fransen en de Duitsers waren verwikkeld in een bizarre ondergrondse strijd - la guerre des mines. Na vier weken vechten volgde een rustpauze van twee weken. In Romagne werden wonden behandeld, luizen verwijderd en kregen soldaten gelegenheid zich te vermaken met Duitse gezelschapsdames. Daarna keerden ze terug naar het front, niet zelden hun dood tegemoet.
Kroonprins Wilhelm
Een enkel gebouw langs de weg die Romagne in tweeën deelt heeft de verwoesting die volgde op de Duitse bezetting overleefd. Zoals het voormalige hotel-restaurant waarin een inmiddels gesloten brocante is gevestigd en een woning die diende als Duits veldhospitaal.
Ook het dorpspleintje is er nog. En natuurlijk de prachtige Villa Nantrisé aan de rand van het dorp, tot voor kort een bed and breakfast. In dit statige witte landhuis hield de Duitse kroonprins Wilhelm kantoor. De prins voerde formeel het bevel over een Duitse legereenheid, maar liet het commando in de praktijk over aan zijn chef-staf. Hij droomde van roem en grootse daden, maar concentreerde zich vooral op Franse vrouwen.
Jean-Paul heeft foto’s waarop prins Wilhelm met zijn bewakers bij het hek voor de villa poseert. Van een van die bewakers vond hij op een akker ooit een helmplaat. Het insigne van deze reservist ligt momenteel in Huis Doorn. Dat is het voormalige ballingsoord van Wilhelms vader, keizer Wilhelm II, die na de Duits nederlaag in 1918 in Nederland een veilig heenkomen had gezocht.
Naast de villa van de kroonprins in Romagne staat nog een boerenschuur, waarin tijdens de oorlog foto’s zijn gemaakt van Franse kinderen die in gezelschap van een pastoor en Duitse officieren Kermis vieren. Er was een kerstboom, er was snoepgoed, er waren drankjes. Niet iedereen in Romagne had een hekel aan de Duitsers, die een zekere mate van welvaart brachten in het arme dorp. Een Duitse schoenmaker werd gewaardeerd omdat hij van afgedankte soldatenlaarzen schoenen maakte voor Franse kinderen die op blote voeten liepen. Na een gewelddadig begin van de oorlog beleefde Romagne enkele jaren van relatieve rust. Het bloedbad was kilometers verderop.
Hooizolders
Jean-Paul wijst langs de hoofdstraat een huis aan dat deel uitmaakte van een school die door de Duitsers werd ingericht als ziekenhuis. De plechtige opening door keizer Wilhelm is vastgelegd op beeld. Militairen in het gelid moeten de gebeurtenis extra cachet geven. Het met alle protocol omgeven bezoek van de keizer onderstreept het belang van Romagne voor de Duitse oorlogsinspanningen aan het westelijk front.
De Duitsers bouwden en verbouwden. Ze dachten kennelijk lang in Romagne te blijven. Van hooizolders maakten ze slaapruimten voor hun manschappen. Op sommige gevels zijn nog de omtrekken te zien van deuren die de eerste verdieping via een trap van buitenaf toegankelijk maakten. Jean-Paul wijst op ijzerwerk dat uit de zijmuur steekt van een woonhuis: daarachter zit een door de Duitsers gebouwde schuilbunker. ‘Dat is nu een perfecte wijnkelder.’
In de naoorlogse jaren is Romagne met geld van de Duitse herstelbetalingen en met hulp van de Amerikanen herbouwd. Puin van de kapotgeschoten huizen diende als bouwmateriaal. Het eeuwenoude dorp begon aan een tweede leven, waarin de Amerikaanse begraafplaats die na de oorlog werd aangelegd een belangrijke rol speelde. Talloze Amerikanen kwamen in de decennia die volgden op WOI naar Romagne om het graf van gesneuvelde familieleden te bezoeken. Nog steeds trekt de grootste Amerikaanse militaire begraafplaats in Europa geregeld bezoekers uit de Verenigde Staten.
Romagne ontkwam niet aan de leegloop van het Franse platteland. Ooit telde het dorp meer dan tweeduizend bewoners. Nu zijn het er nog maar 180. Toen Jean-Paul voor het eerst in Romagne kwam, ruim veertig jaar geleden, was het een levendige plaats met cafés, restaurants, een benzinestation, een slager, een kruidenier en een postkantoor. Hij zag de bedrijvigheid in rap tempo verdwijnen. Zijn oorlogsmuseum en de Amerikaanse begraafplaats zijn nu de belangrijkste trekpleisters van Romagne.
Mata Hari
Op een van de smalle zijwegen die uitkomen op de hoofdstraat staat Jean-Paul stil bij een eenvoudig huisje met een puntdak en verveloze luiken. Een huisje zoals een kind het zou tekenen. Het is opgetrokken uit roestige golfplaten en andere materiaal van een voormalige Duits barak. In Romagne strijden nog een paar van dit soort gammele optrekjes tegen het verval. Ze vormen een bijna knus aandenken aan de Duitse aanwezigheid.
Langs de weg naar Bantheville gaat Jean-Paul voor naar de door rood natuursteen omsloten Duitse militaire begraafplaats. Hier liggen onder sobere grijze kruisen van leisteen 1412 Duitse soldaten. ‘Dat is het officiële aantal’, zegt Jean-Paul, ‘in werkelijkheid zijn het er veel meer, vermoedelijk zo’n 8000. Veel doden zijn naamloos begraven’.
Tussen de Duitse grafstenen staan vier kruisen met de namen van Franse soldaten. Ze kwamen om bij de Duitse opmars in 1914 en rusten als gevolg van een herschikking van begraafplaatsen nu tussen hun vijanden van toen.
Op het naastgelegen gemeentekerkhof wijst Jean-Paul op het graf van Maurice Albin, een van de twaalf militairen die de Friese danseres en spionne Mata Hari in 1917 in Vincennes hebben geëxecuteerd. Voor zijn rol in het vuurpeloton ontving Albin de hoogste Franse onderscheiding. Legion d’honneur, staat op zijn grafsteen. Jean-Paul vertelt dat de zoon van deze Maurice Albin enige tijd naast zijn museum heeft gewoond. ‘Ik heb foto’s van de onderscheiding die hem in de jaren negentig aan het eind van zijn leven werd toegekend - een mooie medaille op een fluwelen kussentje.’
De (on)schuld van de mysterieuze Mata Hari heeft historici lang verdeeld. Volgens de jongste inzichten stelde haar spionage voor de Duitsers niet veel voor en had ze het meeste bewijs tegen haar kunnen weerleggen als ze een fatsoenlijk proces had gekregen. Op deze begraafplaats van Romagne blijft de man die samen met anderen haar doodvonnis voltrok vooralsnog een held.
Een deel van het kerkhof bestaat uit een grasveld zonder grafstenen. ‘Hier liggen Russische krijgsgevangenen in een massagraf’, vertelt Jean-Paul. Ze behoorden tot de honderdduizenden Russen die zich aan het Oostfront hadden overgegeven. Ze werden verspreid over gebieden die door Duitsland waren bezet en door de Duitsers ingezet als arbeidskrachten.
In 1918 werden de Russen in Romagne opnieuw krijgsgevangen gemaakt, nu door de Amerikanen. Ze werden opgesloten in kampen en overdag aan het werk gezet. Sommigen van hen zijn pas in de jaren twintig vrijgelaten. Anderen kwamen nooit vrij, ze overleden door ziekte, drankmisbruik of onderling geweld.
Een wandeling met Jean-Paul begint en eindigt natuurlijk bij zijn museum, gelegen achter de uit lichtgekleurd natuursteen opgetrokken kerk die na volledige verwoesting in de oorlog is herbouwd en enkele jaren geleden werd gerestaureerd. Een zijmuur van het museum vertoont opvallende rode vlekken. Het zijn met verf geaccentueerde gaten, veroorzaakt door een zware granaat die is afgeschoten in de Tweede Wereldoorlog. Ze herinneren ons eraan dat hier twee decennia na de Duitse nederlaag in 1918 opnieuw het gebulder van kanonnen klonk.