column Diederik van Vleuten
door Diederik van Vleuten
In de vroege herfst van 2014 rij ik met mijn 8-jarige zoontje Bobby door de Argonne. We zijn op weg naar Romagne sous Montfaucon. Ik wil hem het museum laten zien dat daar gerund wordt door Jean-Paul de Vries. De Grote Oorlog mag aan Nederland voorbij zijn gegaan, dat belet de Nederlandse Fransman niet om een eeuw later een ontroerend monument voor die oorlog op te richten in een voormalige boerenloods in een gehucht in Noord-Frankrijk.
“Je mag er alles aanraken, Bob” zeg ik als we Cunel naderen, het laatste dorpje voor Romagne.
“Alles?” vraagt hij enthousiast vanaf de achterbank.
“Bijna alles. Granaten daar moet je natuurlijk vanaf blijven. Zelfs in een museum”.
Zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten. Meer dan dertig jaar geleden maakte mijn vader een foto van mij aan de Somme. Ik sta in de berm van een verlaten weggetje bij Mametz, 20 jaar oud, vrolijk lachend, met in mijn ranke pianohanden een zojuist gevonden kloeke Britse granaat waarvan het ontstekingsmechanisme nog helemaal intact is. Niet echt slim voor iemand die drie weken daarvoor was aangenomen aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Ik vertel Bobby van de ijzeren oogst en dat er vorig jaar niet ver van Ieper weer twee boeren zijn omgekomen bij het omploegen van de akkers.
Het oorlogsmonumentje voor het kerkje van Cunel is in zijn eenvoud een van de mooiste van de Meuse-Argonne regio. Op een kleine sokkel een rode bronzen kop van een pouilu met martiale snor. Meer niet. Daaronder Cunel à ses enfants, 1914-1918. Een bejaarde dorpeling staat het laatste zomergras rond het monumentje aan te harken. Wil hij misschien even poseren? “Avec plaisir”. Als de foto is genomen neemt hij ons mee naar de achterkant van het kerkje. Hij wijst op de gaten in de muur. “Fusillé par les Allemands” zegt hij. “Dat zult u niet vinden in de gidsen”. We moeten maar eens gaan kijken op de begraafplaats aan het eind van het dorp.
Bobby duwt voorzichtig het gietijzeren hek open. We hoeven maar even te zoeken en dan ontvouwt zich het verborgen verhaal van Cunel. Vier verweerde stenen waarop de namen nog maar met moeite zijn te lezen. Twee man gefusilleerd in september 1914, een man gesneuveld in dezelfde maand aan de Marne en een zekere Paul Garrin, 21 jaar oud, sterfdatum onbekend maar in ieder geval 21 jaar toen hij viel pour la patrie. Een jongen nog, net iets ouder dan ik was toen mijn vader mij vastlegde bij Mametz met die granaat in mijn handen.
Even buiten Cunel parkeer ik de auto in de berm en lopen Bobby en ik een eindje over de akkers. Binnen vijf minuten hebben we een bescheiden ijzeren oogst bij elkaar. Een paar granaatscherven en een kleine kogel. Hier lijkt de oorlog nog steeds niet ten einde, centenaire of niet.
Jean Paul vertelt aan de koffietafel dat de zaken goed gaan. Gisteren waren er drie bussen. Twee scholen en een groep Fransen. Volgende week verwacht hij een filmploeg. Sinds het museum door Lonely Planet op de lijst van Tien Best Bewaarde Geheimen van Europa is geplaatst is het afzien geblazen. En dan moet 2018 nog komen, als het Meuse-Argonne offensief een eeuw geleden is en de Amerikanen Romagne en omstreken zullen annexeren. Wat er daarna gebeurt zal hij wel zien.
Vlak voor Bobby en ik het museum gaan bekijken geeft Jean Paul nog een tip. Op de immense Amerikaanse begraafplaats, vijf minuten verderop, wordt dagelijks om 17.00 de Last Post geblazen. Weliswaar komt de trompet van CD maar het blijft indrukwekkend. Om dezelfde tijd wordt de vlag gestreken. Soms mag je daar als toeschouwer bij helpen. Misschien iets voor Bobby? We beloven om 17.00 ter plekke te zijn. In het museum maak ik een foto van mijn zoon met op zijn hoofd een Amerikaanse helm. Une histoire se répète.
De trompet komt inderdaad van een CD maar toch grijpt het mij aan als het geluid ervan zacht boven de duizenden witte kruizen zweeft. Een moment later komt beheerder Dominique aangereden in een golfkarretje. We hebben ons inmiddels opgesteld bij de vlaggenpost. We zijn de enigen. Dominique vraagt of Bobby hem wil assisteren. Hij twijfelt maar ik geef hem een bemoedigend duwtje in zijn rug. Als de vlag bijna beneden is vangt hij hem plechtig op. Dominique ziet er streng op toe dat de vlag de grond niet raakt.
Ik had mij voorgenomen niet vol te schieten maar ik voel mijn ogen nat worden als ik de kleine ceremonie vastleg. Ik zie mijzelf weer zitten naast mijn vader op het kleine houten bankje aan de rand van de trou de mine bij La Boiselle. De zomer van 1982. De laatste resten van een gloeiendhete dag. Alles voor het eerst. De holle binnenwegen. De klaprozen. Het hoge lied van leeuweriken. De stille witte stenen. De intense vredigheid van het landschap. Het woordeloze verbond tussen een vader en zijn zoon.
Als we Romagne achter ons laten vraag ik mij af wat Bobby zich over dertig jaar van deze momenten zal herinneren. En of ik het antwoord wil weten.
Diederik van Vleuten
september 2014