Bruce Malone zorgt voor de gevallenen
Door Cor Speksnijder
‘MUSEUM IN ROMAGNE TOONT MENSELIJKE KOSTEN VAN OORLOG’
Bruce Malone, beheerder van de Amerikaanse militaire begraafplaats in Romagne, kijkt met bewondering naar het werk van Jean-Paul de Vries. Diens unieke museum, dat als gevolg van de coronacrisis met permanente sluiting wordt bedreigd, laat volgens hem zien wat in veel oorlogsmusea onvoldoende in beeld komt: de menselijke kosten van de oorlog.
Hij woont en werkt op de frontlijn. Een eeuw geleden stonden Amerikaanse soldaten hier tegenover Duitse troepen. Vanuit zijn kantoor kijkt Bruce Malone uit over de grootste Amerikaanse begraafplaats in Europa. Sneeuw bedekt het kortgeschoren gras tussen de witte kruisen. ‘Sommige soldaten die hier liggen zijn gesneuveld op de heuvel waarop ik nu zit.’
Bruce Malone is beheerder van de Amerikaanse Begraafplaats Maas-Argonne in Romagne-sous-Montfaucon. Hij beheert het lichtglooiende ereveld, dat met zijn eindeloze rijen smetteloze grafstenen stille eerbied afdwingt. Tussen strak gesnoeide lindebomen rusten niet minder dan 14.246 Amerikaanse militairen. De meesten sneuvelden tijdens het Amerikaanse Maas-Argonneoffensief, in de laatste maanden van de Eerste Wereldoorlog.
Op steenworp afstand van de begraafplaats bevindt zich het museum van de Nederlandse Fransman Jean-Paul de Vries. In een nogal onopvallend pand met blauwe luiken verzamelde De Vries vele duizenden voorwerpen die hij vond op de akkers en in de bossen waar destijds hevig is gevochten. Het bescheiden museum, dat altijd met beperkte middelen open is gehouden, wordt zwaar geraakt door de coronacrisis en dreigt zijn deuren voorgoed te moeten sluiten.
Het verdwijnen van het museum zou een groot verlies zijn, zegt Malone telefonisch. ‘Het is uniek in zijn soort. Veel oorlogsmusea tonen groot militair materieel en vertellen de grote verhalen. Ze laten meestal niet de persoonlijke kant van de oorlog zien. In het museum van De Vries gaat het juist om de soldaten, of ze nu Frans, Amerikaans, Brits, Canadees of Duits zijn. Meer dan veel andere musea legt dit museum de nadruk op de menselijke kant van de Eerste Wereldoorlog. Het toont de ware kosten van de oorlog’.
In het museum zijn de spullen te zien die soldaten in de loopgraven bij zich hadden: wapens, helmen, laarzen, uniformen, scheppen, potten, eetgerei, benodigdheden voor medische hulp, naamplaatjes, brieven, foto’s. Voorwerpen die De Vries in meer dan veertig jaar aantrof bij zijn omzwervingen in de omgeving van Romagne. Hij heeft ze zonder opsmuk tentoongesteld in een overvolle ruimte. Ronkende teksten en gelikte video’s ontbreken. Het is een ongepolijste collectie, een ruwe herinnering aan immens bloedvergieten.
Toen Malone kennismaakte met het museum werkte hij nog niet in Romagne. Hij was er in 2017 voor een bijeenkomst met andere beheerders van begraafplaatsen. ‘We gingen voor de lunch naar het museum. Als je daar in het kleine restaurant zit, denk je: wat kan dit nou eenmaal zijn? Maar zodra je de deur van de expositieruimte doorgaat is het: WAUW. Ik ben militair historicus, ik was diep onder de indruk toen ik die verzameling voor het eerst zag.’
Twee jaar geleden ontving Malone een delegatie van het Amerikaanse Congres op de begraafplaats. Onder de delegatieleden was generaal Mark Milley, toen stafchef van de landmacht, inmiddels voorzitter van de gezamenlijke chefs van staven. ‘We gingen weer lunchen in het museum en vervolgens zouden we met de bus een tour van een paar uur langs de slagvelden maken. Dat werd slechts één uurtje omdat de delegatieleden langer in het museum bleven. Ze vonden het fascinerend. Het was het hoogtepunt van hun trip.’
Sinds vorige zomer kan het museum geen bezoekers meer ontvangen. De groepen Franse schoolkinderen, de militairen van Amerikaanse bases in Duitsland, de passanten met belangstelling voor de Eerste Wereldoorlog, de deelnemers aan de wandeltochten onder leiding van De Vries, ze blijven weg. Wanneer komen ze terug? Wanneer kan De Vries ze weer ontvangen? Niemand die het weet. Intussen vecht De Vries voor behoud van zijn levenswerk.
Malone spreekt met respect over de toewijding waarmee De Vries in normale tijden het museum onderhoudt, bezoekers ontvangt en groepswandelingen in de omgeving maakt. ‘Hij houdt van wat hij doet. Als hij een groep jonge mensen toespreekt zie je de passie waarmee hij zijn werk doet, zijn liefde voor dat kleine museum.’ Gewoonlijk stuurt Malone ‘zijn’ bezoek door naar het museum, De Vries verwijst museumbezoekers steevast naar de Amerikaanse begraafplaats. ‘We helpen elkaar.’
Als geschiedkundige is Malone zich terdege bewust van de historische waarde van zijn werkplek. ‘Mijn huis en kantoor staan op de vroegere frontlijn. Het was in de herfst van 1918 de linie voor de Amerikaanse 5e Divisie en daarna voor de 90ste Divisie. Voor mij heeft dat grote betekenis. Hier zijn zo veel landgenoten omgekomen. Als je op deze begraafplaats loopt kun je vanaf de ene kant de overzijde niet zien, zover reiken de rijen met grafstenen. Ik werk al tien jaar als beheerder, maar hier rondlopen blijft indrukwekkend.’
Malone, die vier standplaatsen achter de rug heeft, is op eigen verzoek gestationeerd in Romagne. ‘Waarom dat verzoek? Omdat het de Maas-Argonne is! Als het gaat om het aantal ingezette soldaten (1,2 miljoen), de aantallen slachtoffers, doden, gewonden, vermisten en krijgsgevangenen (bijna 122.000) is het Maas-Argonneoffensief de grootste militaire operatie in de geschiedenis van de Verenigde Staten. ’ Malone voelt zich verbonden met dit deel van Europa, al was het maar omdat een grootvader, die in 1944 sneuvelde in Duitsland, begraven ligt in België.
De omgeving van Romagne is rijkelijk voorzien van voer voor historici. Malone somt op: de Vikingen in 888 verslagen bij Montfaucon, vluchtende koning Lodewijk XVI in 1791 in het nabijgelegen Varennes opgepakt, Napoleon III gaf zich in 1870 bij Sedan over aan Bismarck, de bloedige slag om het strategisch gelegen Verdun in 1916. ‘Er is hier veel geschiedenis. Het museum van De Vries past hier. Het is een belangrijke plek die ons herinnert aan de beproevingen van de miljoenen jonge mannen die een catastrofale oorlog in werden gestuurd.’