Tuinmannen op het veld van eer
tekst en foto’s © Diederik van Vleuten
Wie de begraafplaatsen van de Grote Oorlog bezoekt zal ze vroeg of laat tegenkomen. Op hun grasmaaiers, met hun bladblazers, hun kruiwagens, snoeischaren, harken, scheppen en schoffels. Het naamloze leger van tuinmannen die de dodenakkers en velden van eer onderhouden. Van de enorme begraafplaatsen met hun eindeloze rijen kruizen, die al vele kilometers van tevoren worden bewegwijzerd, tot de kleine ommuurde plekken verscholen tussen de bomen, waar hooguit enkele tientallen soldaten liggen begraven en waar je zo aan voorbij rijdt.
Zwijgend doen ze hun werk. Hun opdracht is even simpel als immens: het vlekkeloos onderhouden van de ontelbare graven van al die mannen en jongens die meer dan een eeuw geleden gehoor gaven aan de oproep van hun vaderland. Om ver van huis te sneuvelen en begraven te worden op vreemde bodem. Some corner of a foreign field that is forever England, dichtte Rupert Brooke. Weemoediger is het nooit verwoord. Vul voor Engeland ieder ander land in dat in de zomer van 1914 ten strijde trok in de verwachting dat het nog voor de Kerst allemaal voorbij zou zijn.
Het valt niet mee het ultieme offer van al die soldaten als iets zinvols te zien. Wat heeft de Eerste Wereldoorlog anders gebracht dan een tweede nog vernietigender wereldoorlog? Gestileerd schuldgevoel. Dat denk ik altijd als ik over de prachtig onderhouden begraafplaatsen loop, met hun smetteloze kruizen en grasvelden als biljartlakens, op zoek naar een persoonlijk grafschrift dat meer vertelt dan ‘gevallen voor het vaderland’, ‘hun namen leven voor eeuwig’, ‘een soldaat van de Grote Oorlog’ en ‘gekend door God ’.
De Eerste Wereldoorlog ligt meer dan een eeuw achter ons. De schuld aan een generatie die in de loopgraven en het niemandsland ertussen een gruwelijke dood vond lijkt nooit af te lossen. Elk land dat deelnaam aan de massaslachting van ‘14-’18 voelt het als zijn plicht de erevelden ‘voor altijd’ te onderhouden. Geen regering zal het wagen de vraag te stellen ‘voor hoe lang nog’? Hoe lang is precies dat ‘voor altijd’? Tot de oorlog anderhalve eeuw geleden is? Twee eeuwen? Geen mens die het weet.
En zolang het antwoord op die vraag niet gegeven wordt, gaan de tuinmannen door met hun werk. Zij blijven de bloemen besproeien, bemesten en snoeien, het gras maaien en de zoden afsteken. Zij blijven de stenen reinigen en de door familieleden meegebrachte foto’s en bloemstukken op hun plaats houden.
De beitelaars blijven de door erosie onleesbaar geworden namen opnieuw in steen uithakken: Williams, W.H. Williams, B. Williams, C.B. Williams, A. Williams, F.R. Williams, G. Williams, G.L. Williams, B. Williams, R.V. Willams, Etc. . . De intolerably nameless names zoals Siegfried Sassoon ze zo bitter en volkomen waar omschreef.
Hoe zullen de begraafplaatsen van de Grote Oorlog er over een eeuw bij liggen? Ik vraag het me steeds vaker af. Ik heb natuurlijk geen idee. Maar dit weet ik wel: zolang ik de tuinmannen aan het werk zie zullen ze me ontroeren. De toewijding waarmee ze hun dagelijkse arbeid verrichten maakt altijd weer stil en aandachtig. Ook veertig jaar na mijn eerste bezoek aan de voormalige slagvelden en vele pelgrimages sindsdien. Soms maak ik een praatje en bedank ik ze. Dat stellen ze op prijs. Nog meer stellen ze het op prijs wanneer ze bedankt worden door familieleden van de soldaten wier rustplaatsen ze met zoveel liefde onderhouden. Ik ben er meer dan eens getuige van geweest. Op zulke intieme momenten lijken al deze mensen nog meer doordrongen van de opdracht waarmee ze dagelijks naar buiten worden gestuurd. Opdat wij niet vergeten. Aan hen zal het niet liggen.
De tuinmannen, beitelaars, zandstralers, metselaars en al die andere verzorgers van de grote geschiedenis worden nergens vermeld. Dat hoeft misschien ook niet, ze doen ‘gewoon’ hun werk. Toch wil ik ze noemen. In beeld. In deze foto’s zijn een paar van hen gezien en is hun werk vastgelegd. Misschien voor altijd, hoe lang dat ook mag zijn.